Leve de wijnkritiek. Nog nooit zo driftig aan bod geweest als de laatste maanden. Van Long Island tot aan Zwingelspaan klinken de discussies door over nut en overbodigheid van wat er over wijn aan commentaar wordt gedebiteerd. Of ze rollen uit de laptops van de zogeheten ‘azijnpissers’, die alleen naar de honingpot grijpen als ze er zelf beter van worden. Met name de wijntaal van de schrijversinteelt is negatief in beeld. Tenminste, vooral bij types die om allerlei redenen in wijnkringen niet ‘reçu’ zijn. Al was het alleen maar om die boerenkooltaal die ze over de ingewijde Wijnweter uitbraken.

Wie leven er zoal van de wijnkritiek? Ik denk: drie belanghebbende sekten. Ten eerste al die de ‘neringdoenden’ die vet gebaat zijn met ‘positieve’ wijnkritieken en niet aarzelen om de prostitué(e)s onder de wijnschrijvers commercieel te ‘smeren’ om hun doel te bereiken. Versierreizen naar verre einders of geregisseerde jury-lidmaatschappen van puntenstrooiers in ruil voor allerlei gunsten horen daarbij. Vervolgens de critici zelf, die we in kaf en koren dienen te splitsen, om de Onomkoopbaren onder hen de ‘credit’ te geven die ze verdienen.

Hoofdbuigers

De integere criticus, die op niemand leunt en opschrijft of zegt wat hij persoonlijk ervaart, wordt overigens steeds zeldzamer. Ik heb enkele buitenlandse relaties die niet meer voor topproeverijen worden uitgenodigd, omdat ze naar hun oprechte overtuiging een wijn niet de 93 punten waard vonden die zij er onder ‘amicale’ aandrang geacht werden voor over te hebben. Anderen hebben het hoofd gebogen voor deze vorm van chantage, omdat ze dan binnen zo’n proleterig netwerk financieel aan de bak blijven.

En de derde groep is die van de critici-afbrekers die het ridiculiseren van wijnverheerlijking met het professionele jargon dat daarbij hoort tot liefhebberij hebben verheven. Of, zoals ik het laatst een aangevallen criticus hoorde verwoorden, die niet kunnen uitstaan dat ze in de wijnwereld niet eens de tweede viool spelen.

Jargon ‘moet kunnen’

Die afbrekers ergeren zich vooral aan de wijntaal waarmee professionals een wijn beschrijven. Sigarenkisten, muskus, gebarsten leer, stalgeuren, karnemelk, daarmee worden wijnkarakteristieken aangegeven die, als je ze letterlijk neemt, eerder het glas uit stinken, dan dat ze zouden moeten worden bejubeld. Dan kennen we nog de groenvoer- en fruitafdeling in het glas, wijn met ‘ballen’ die nog moeten indalen, de ‘laagjes’ die maar niet willen ‘integreren’, de nog vierkante tannines die de balans in de weg zitten en de finesse die de klasse kenmerkt. Als het even kan in populaire taal verpakt.

Een Belgische wijnschrijver vindt dat jargon moet (blijven) kunnen. Want alleen in woorden is kwaliteit en emotie precies te omschrijven, denkt hij. Hij heeft het dan over adjectieven als: verleidend, meeslepend, ontroerend, ontwapenend, contemplatief of mysterieus. Alleen: als brallerige wijntaal snobisme tot voertuig dient, wordt de grens overschreden, vindt hij.

Averechts

Toch lijkt mij die zienswijze niet correct. Want daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen wijnvaktaal voor professionals en communicatie naar wijnconsumenten die een hen aansprekend beeld voor ogen willen hebben als ze een wijn beschreven krijgen. ‘Analytische’ proefnotities van sommeliers en andere professionals of wijnnotities van juryleden zijn bedoeld voor een andere doelgroep dan de gewone wijnliefhebbers die er te vaak mee worden geconfronteerd. Voor die laatste categorie werkt die vaktaal averechts. En omdat die nog dagelijks doordringt tot wijnreclames voelen de aangesprokenen zich in feite geschoffeerd. De verkeerde tekst dus op de verkeerde plaats. Wanneer zien die afzenders eindelijk in dat zo’n boodschap aan wijndrinkers die met eenvoud en helderheid zijn gediend het doel voorbij schiet? Consumenten kunnen niks met ‘plantaardig vuurwerk’, ‘mineraliteit op de achtergrond’ of ‘een dichte structuur’.

In de gordijnen

In ons land hebben we wijnschrijvers die in geen geval willen meelopen in het cliché-defilé dat neringdoende wijnheren hebben bedacht om indruk te maken op de massa. Ze proberen beelden op te roepen, die deel uitmaken van de atmosfeer waarin een wijn tot z’n recht zou moeten komen.
Of daar dan zinnen bij horen als: ’Zet de tuinstoel maar klaar, desnoods in de kamer’ vind ik dan minder relevant dan de poging om de consument in een proefstemming te brengen. Iemand het water in de mond schrijven is overigens een vaardigheid die weinigen in dit land beheersen. Een enkeling doet dat met een situatiebeschrijving ‘achter de wijn’, een ander met humoristische vergelijkingen of metaforen en een derde met het soort taalvernieuwing dat niet iedereen omarmt. Zo schreef een collega ooit over een Argentijnse torrontés:

‘Een giechelende peroxidepoes met een uiterst laag IQ. Een pin-up van een wijn, knetterend droog en fris, vol van fruitzuren en met een aroma als van een complete parfumeriewinkel. Serieuze wijndrinkers klimmen ervan in de gordijnen. Maar ik zeg: Proberen’.

In ieder geval zijn we bezig de ‘wijnkritiek’ te vernieuwen. En- hoe tegenstrijdig het ook klinkt – daarbij is periodieke afbraak absoluut een bouwsteen. Dat ‘vernieuwers’ daarbij zelf af en toe ook ‘doorschieten’ illustreert deze tekst uit de Volkskrant:

‘Een schitterende HEMEL-OPENSCHEURENDE versie uit Navarra, kolkend van rood fruit, met frambozen en EEN LIK KARNEMELK in de GEUR, fris sappend en KWIJLEND lekker’.
Weer eens wat anders: een wijn die kwijlt, in plaats van de proever.
Alleen het aanzicht al…