Over wijnglazen is al veel gezegd. Ik ken collega’s die met een eigen setje glazen naar een wijnproeverij gaan. Ze zweren erbij omdat ze volhouden daarmee ‘optimaal’ te kunnen proeven. Wat wordt daar dan mee bedoeld? Dat het palatum volledig wordt ingeschakeld? Dat de balans van de wijn er beter mee tot z’n recht komt? Dat de neus- en mondaroma’s beter van elkaar zijn te onderscheiden? Dat eventuele fouten sneller en duidelijker kunnen worden gesignaleerd? En of de wijn uiteindelijk wel deugt? Er is nog nooit een glas ontworpen dat al die eigenschappen bezit. Hoewel, er zijn fabrikanten die volhouden dat ze daar wel dicht bij in de buurt komen.
Marktgevecht
Een producent als Riedel gaat zelfs zover dat die voor ieder type champagne een eigen glas kan maken. Of die nou van een eigenzinnige boer of van een internationaal bekend wijnhuis komt. We weten inmiddels dat bubbels uit een fluitglas zich anders presenteren dan die uit een glas voor witte wijn. Maar dat al die champagne-experts die inmiddels honderden proefresultaten hebben gepubliceerd daarvoor ook tientallen verschillende glazen hebben gebruikt, en dan ook nog wisten welk glas voor wat, heeft nog geen enkele wijnschrijver gesignaleerd. Jammer voor die glasblazers, maar ze gaan hun boeken en artikelen niet herzien omdat hun glazenkasten niet langer toereikend zouden zijn.
De concurrentie op de glazenmarkt is intussen moordend. Fabrieken als Spiegelau, Schott Zwiesel, Rastal, Zalto en Rona vechten in allerlei prijsklassen om de gunst van de wijnconsument. Hun glazen verschillen in ‘design’ en kleur, maar minder in eigenschappen. Glazentesters kunnen in alle objectiviteit niet volhouden dat er één ‘beste wijnglasmaker ter wereld‘ zou zijn. Ze stellen hoogstens vast dat het ene glas beter in de hand ligt dan het andere, veiliger van ontwerp is of aangenamer drinkt omdat er sprake is van een ‘naadloos mondgevoel’.
Belevingsverschil
Toch hebben niet de minste professionele proevers zich in de ‘slipstroom’ van de glasboerverleidingskunst laten meevoeren. Die krijgen dan een paar glazen voorgezet die vooral raskenmerken en aroma’s van druiven waarneembaar maken. En dan kan er inderdaad ‘belevingsverschil’ worden vastgesteld. Zoals dat ook het geval is bij wisselende schenktemperatuur van eenzelfde wijn. Maar bij het analyseren gaat het om méér. En dat kan worden weggedrukt, als raskenmerken zich te dominant presenteren. Bovendien hoeft de herkenbaarheid van bepaalde eigenschappen nog niet samen te vallen met een ‘optimale wijnbeleving’, die in de volksmond voor ‘lekker’ doorgaat. En dat een wijn ‘lekker’ wordt gevonden uit het ene glas, wil nog niet zeggen dat door die willekeurige glasvorm geen onevenwichtigheden kunnen zijn gecorrigeerd.
In wijnglasblazerskringen circuleert de opvatting dat de allereerste indruk van een wijn op de tong rechtstreeks naar de hersenen gaat. Wat andere smaakpapillen vervolgens nog waarnemen zou geen verbreding of correctie van die primaire waarneming tot gevolg hebben.
Met de vorm van het glas zou een zodanig effect te bereiken zijn dat smaakpapillen vóór, opzij en achter op de tong apart kunnen worden aangesproken op zoet, zuur, zout, bitter en umami. De beleving van steeds dezelfde wijn zou daardoor aanzienlijk variëren. Die bewering behoeft correctie. Want die houdt er geen rekening mee dat wijnconsumenten vanuit hun genetische structuur basaal al niet hetzelfde proeven, waardoor de vorm en de binnenkant van het glas er niet voor iedereen toe doen.
Met mode mee
De fabrikanten ontlopen elkaar niet veel als het om verkoopmethoden gaat. Ze blazen allemaal hoog van de toren. Veroorzaakt dat nou een revolutie bij het proeven en herkennen van wijn? Nauwelijks, denk ik. Veel wijncritici houden conservatief vast aan wat ‘zekerheid’ biedt. De jongste generatie neemt hen toch al minder serieus, nu wijninformatie vergaand gedigitaliseerd en wereldwijd beschikbaar is. En de gebruikelijke ‘proefglazen’ die voor elk concours of degustatie klaarstaan, gaan hoogstens in uiterlijk met de mode mee, maar breken niet radicaal met het proefverleden.
Intussen leert de wijnglasindustrie ons wel dat proefresultaten niet alleen betrekkelijk zijn omdat ze ‘ook maar een mening’ weergeven, maar eveneens dat zo’n beoordeling hoogstens geldt voor een bepaalde glasvorm. En dat maakt het voor mij steeds duidelijker dat de ouderwetse alles-uit-hetzelfde-type-glas-proeverij heeft afgedaan. Wat daarvoor dan in de plaats zou moeten komen, vraagt bijna een wijn-denktank. Neem alleen maar al die erelijsten van wijnconcoursen die in een bedenkelijk licht komen te staan als niet de wijn maar het glas regeert.